Verse Vis en Verdoving

Het begon als een grap. Een pilletje hier, een trekje daar, een lijntje om het af te leren. Gewoon om losser te worden. Om niet zoveel na te denken over waar je je handen laat, hoe je lacht, of je stem niet te zacht is, te hard, te raar. Iedereen leek het zo makkelijk te doen - praten, dansen, leven. Jij wilde meedoen. Jij wilde zijn wie je dacht dat je moest zijn. En dat lukte ook… zolang er iets in je bloed zat dat het volume van je angsten kon dimmen.

“Ik ben gewoon wat losser met een beetje hulp,” zei je. Wat je bedoelde: “Ik durf alleen mezelf te zijn als ik mezelf niet meer voel.” En iedereen lachte, want iedereen doet het. Niemand vroeg zich iets af zolang jij het leven speelde als een rol die je eindelijk durfde te spelen.

Maar op een dag bleef het masker zitten, ook als de middelen uitgewerkt waren. Je had geen pieken meer, geen dalen. Alles was dof. Je gebruikte niet meer om sociaal te zijn, je gebruikte om de leegte tussen twee zinnen te overbruggen. Om die paniek in de stilte te dempen. Om de echo van jezelf niet te horen. Je was op feestjes, maar je voelde niks. Je was onder mensen, maar je leefde achter glas.

En toen kwam het moment. Geen paniekaanval, geen overdosis, gewoon… jezelf op de grond, hartslag onregelmatig, adem als schuurpapier. En in die stilte, brak er iets. Geen waanzin - nee, herinnering. Flarden van zinnen, stemmen in je hoofd, half uit een droom, half uit de hel:

“VERSE VIS! VERSE VIS!”

“Arm visje, ik wou dat ik je kon helpen maar…”

“Gezien de grootte van dat ding dat in m’n hoofd zit, denk ik niet dat we alleen zijn.”

Je lachte. Of huilde. Misschien allebei. Want dat was het punt: je wist niet meer wat je voelde, en dát was het engste. Alles was één grote waas.

En dan komt het. Die stem. Die rauwe, eerlijke stem diep vanbinnen:

“Maar dat is niks vergeleken met wat jij nog gaat krijgen. De dokters moeten alles eruit malen - de zoete stukjes én de rotte - zodat ze er iets beters in kunnen stoppen.”

En je dacht: wat blijft er over als ik alles wat ik gebruikte om mezelf te zijn, afpak? Wie ben ik dan nog?

Maar het antwoord kwam niet meteen. Het kwam in stappen. In dagen zonder gebruik. In nachten vol angst, maar ook vol helderheid. In gesprekken waarin je níét verdween. In spiegels die je weer aankeek. In vrienden die bleven, zelfs toen jij niks te bieden had behalve jezelf - echt, rauw, kwetsbaar.

En je merkte iets. Je hoefde niks meer te verdoven. Want je kon het aan. De stilte, de angst, jezelf. Je hoefde geen middelen meer om erbij te horen. Je hoorde erbij omdat je er wás.

Je bent nuchter nu. En nee, dat is niet het einde van het verhaal. Het is geen magisch slotakkoord. Je hebt je verslaving verslagen, maar je draagt de littekens nog. En dat is goed. Die laten zien waar je bent geweest. En belangrijker nog: waar je niet meer naartoe gaat.

Het ergste was nooit dat je gebruikte. Het ergste was dat je dacht dat je alleen iemand kon zijn mét. En nu weet je beter. Je bent genoeg. Zonder filter. Zonder stemvervormer. Gewoon jij.

En weet je wat? Misschien is dat niet alleen genoeg. Misschien is dat het mooiste wat je ooit zult zijn.

← Back to home


By Bal Fappius, 04-05-2025