Een Hof van Huichelaars: Over Sociale Parasieten

Er was een tijd dat ik dacht dat oprechtheid iets waard was. Dat wie geeft, ook iets terugkrijgt. Niet in materie. Niet in grote gebaren. Maar in iets simpelers: respect, loyaliteit, erkenning. Een blik. Een woord. De wetenschap dat wie je helpt, dat onthoudt. Maar dat was toen. Voor ik begreep dat ik me bevond in een hof van huichelaars. Een theater vol glimlachen die troebel troostten. Vrienden die knikken terwijl ze hun messen slijpen onder tafel.

Je leert het langzaam. Je merkt hoe mensen je weten te vinden als ze iets nodig hebben. Iets kleins, iets groots. Tijd. Luisterend oor. Loyaliteit. Een rug om op te leunen. En ik gaf. Telkens. Omdat ik geloofde dat geven goed was. Omdat ik dacht dat dat vriendschap betekende. Maar ik vergat iets: dat geven, in dit hof, zwakte betekent. Een uitnodiging tot nemen. En nemen. En nemen.

Ze nemen alles. En ze doen het met een glimlach. Ze maken je week, broos, uitgeput, en noemen het liefde. Ze noemen het waardering. Tot het moment dat jij zegt: “genoeg”. Dan zie je pas hoe snel waardering verandert in irritatie. In verraad. In afstand. Het zijn net zuignappen, die mensen. Ze laten pas los als er niks meer te halen valt. Of als je begint te bewegen.

Grenzen? Die worden in dit hof gezien als vijandige daden. Zelfrespect wordt afgeschilderd als egoïsme. Eén grens trekken, één keer weigeren, en ineens ben jij degene die veranderd is. Niet zij. Niet de eeuwige nemers. Nee, jij. Omdat jij nu niet meer meedoet aan hun toneel.

En in dat moment valt het masker. Dan zie je hoe oppervlakkig alles was. Hoe de woorden niets betekenden. Hoe de schouderklopjes nooit dieper gingen dan de huid. Je hoort het in de toon, in het stilvallen van gesprekken. Je merkt het in de uitnodigingen die niet meer komen. In de vriendschap die plots eenrichtingsverkeer blijkt.

Wat me het meest rauw blijft hangen is niet de vermoeidheid van het geven, maar de kilheid die je tegemoet komt als je stopt. Het voelt alsof je in een zaal stond, de lichten droeg, de muziek aanzette, en zodra jij even stilvalt, ze massaal besluiten dat het feest zonder jou beter is. Alsof je nooit iets betekende. Alsof jouw bestaan slechts handig was zolang het hen goed uitkwam.

En dan heb je de meest bittere vormen van verraad. Niet het grote, openlijke. Nee, het subtiele. De fluistering. De keuze om iets niet te zeggen. De blik die je net niet vangt. Zoals een vriend, een van je besten, die precies weet hoe jij je voelt over iemand. Die je verhalen kent. Die je kwetsbaarheid zag. En dan toch achter je rug met haar praat. Niet zomaar. Maar met een bepaalde energie. Een ondertoon die voelt als een dolk met een bekende grip. En wanneer je het doorhebt? Dan krijg je geen spijt, geen uitleg. Alleen die stille boodschap: “Ik vond je nooit zo belangrijk als jij dacht.”

Dat zijn de momenten waarin je breekt. Niet van woede. Maar van helderheid. De illusie verdwijnt. Wat overblijft zijn silhouetten die ooit mensen leken. Vrienden, dacht je. Broeders zelfs. Maar het waren klonen van gemak. Samengesteld uit wat jij gaf, maar nooit wilden geven. Lege vaten, goed in ontvangen, slecht in dragen.

Ik ben klaar met dansen in dit hof. Ik ben klaar met knikken naar maskers en toosten met slangen. En als jij, die dit leest, je aangesproken voelt — misschien is dat terecht. Misschien was jij ook zo’n zuiger. Of misschien zit je zelf nog in het hof, dansend op andermans energie, denkend dat niemand het doorheeft.

Maar ik zie het nu. En ik blijf niet staan.

Laat de maskerade zonder mij voortgaan. Laat de handen die nooit iets boden, in de lucht blijven graaien. Ik heb niets meer te geven aan dit toneel van ondankbaarheid.

En aan jou, die denkt dat hij gewonnen heeft, omdat hij zijn zin kreeg, haar aandacht kreeg, en mij verloor — weet dat ik niets verloren ben. Jij bent degene die zichzelf verraden heeft. Want jij weet dondersgoed wat je deed. En wat je nooit waard was.

← Back to home


By Bal Fappius, 01-05-2025